Aanleiding voor deze ‘post’ is een vraaggesprekje (interview?) dat Paul Onkenhout maandag 5 juli 2010 publiceerde in de Volkskrant op de paginas “Media en Mensen”: “In reclamemakers heb ik totaal geen vertrouwen”.
Aan het woord is hoogleraar Consumer Behaviour, Bob Fennis. Mede auteur van een boek. De Adformatie van 1 juli met op pagina 6 het artikel “Creatieven op niveau AIDA” was mij ontgaan, en daarom reageerde ik negatiever op het Volkskrant artikel. Even enkele citaten:
De consument is onbeschermd wild, “onderzoek…laat een overweldigende rol zien van .. onbewuste beïnvloeding door reclame beïnvloeding die onder de radar duikt”.
“Reclame heeft een grotere invloed dan we altijd dachten…en dat is de griezelige boodschap van ons boek. Effecten zijn niet altijd dramatis..groot..maar ze zijn er wel …structureel en subtiel. Heel lang werd dat ontkend.”
Door wie, vraag ik dan? Door wie wordt dat ontkend? Vooral door mensen die graag wilden dat het niet waar is, zo vermoed ik. Tegen beter weten in.
Want als al die kostbare commerciële communicatie geen structureel effect zou hebben, waarom dan nog adverteren?
Wat hier natuurlijk nog veel sterker de aandacht trekt zijn de zinsneden “onder de radar duikt” en “subtiel”. Personen die reclame per definitie in een kwaad daglicht zien richten daarop direct de focus (zoals ook te radiomakers van ‘de Praktijk’ en ‘Radio Kassa’ en een site zoals Leefbewust). In deze hoeken duiken dan direct ook weer de verwijzingen op naar ‘subliminal advertising’, waar Fennis vervolgens gretig op inhaakt.
Ook al zou het beter zijn om zijn eigen woorden van de goede context te voorzien.
Een mooi voorbeeld van subtiel onder de radar duiken, meneer Fennis?
En zo gat het vervolgens maar door in het Onkenhout-interview. Het zou natuurlijk kunnen zijn dat de manier waarop Onkenhout het allemaal heeft opgeschreven verantwoordelijk is voor mijn ‘nare smaak in de mond’ bij het lezen van de tekst, want iedere paar zinnen is er wel iets te vinden waarvan het bloed kan gaan borrelen. Maar oordeel vooral zelf.
Kennelijk hebben nog weinigen uit het vak echt kennis genomen van de interviews met Fennis, want op het net tref ik bijzonder weinig reactie. Wel, beste reclamemakers en aanverwanten, de boodschap van Bob Fennis is dat u er niets van bakt, en als uw baksel een keer slaagt dan is dat: toeval!
Voor mijzelf telt de tekst waarmee het artikel opent zwaar. In de uitzending van ‘de Praktijk’ (23 juni) zegt Fennis dat consumenten elke dag wel duizend reclame impulsen te verwerken krijgt. Dan komt het; “ik verwees naar dat getal omdat het in studies wordt genoemd. Op de weg naar huis twijfelde ik aan dat aantal … na een half uur tellen had ik er tweehonderdzoveel gezien, dus waarschijnlijk is de schatting nog aan de lage kant.”
Juist. Halverwege de 80-er jaren van de vorige eeuw stelden professor van Cuilenburg en Giep Franzen dat het aantal reclame impulsen waarmee consumenten per dag worden geconfronteerd ergens lag tussen de 1000 en 1500. De letterlijke tekst die van Cuilenburg op die vaststelling liet volgen luidde: “het informatie aanbod is over 15-20 jaar 4,2x zo groot als thans het geval is”. En Franzen (Intermagazine 1988) “per generatie (30 jaar) verviervoudigt de marketingcommunicatie”.
Kortom, een schatting dat wij vandaag de dag bestookt worden met 3000+ commerciële impulsen is helemaal niet raar. Mooi dat het wetenschappelijke telwerk (een half uur) van Fennis de voorspellende woorden van Van Cuilenburg nu dus ondersteunen.
Jammer dat Fennis beide voorgenoemde mannen kennelijk heeft gemist in zijn poging om 50 jaar wetenschappelijk psychologisch onderzoek samen te vatten. Fennis claimt nu dat hij nu weet hoe reclame werk, maar hij vertelt het ons niet, ook al weet hij dat wij nog niet half weten hoe reclame werkt. Dat is maar goed ook stelt hij, voor die kansloze consumenten. Als we mogen geloven wat wij lezen sluit hij af met; “Ze (reclamemakers) zijn vaak innemend, maar om hel eerlijk te zijn er zit altijd bellenblazerij omheen, een verhaal dat nergens op gebaseerd is.”
Wij zullen zijn boek ‘The psychology of Advertising' moeten kopen om vast te kunnen stellen welke ‘Hocuspocus’ Fennis zelf heeft gevonden en toegepast. Hoewel ik het gevaar loop dezelfde fout te maken die Fenis maakt, houd ik voorlopig meer vertrouwen in reclameman Franzen’s ‘Hoe reclame echt werkt’ uit 1992.
En dat ondanks de inleiding van dit boek, waarin Franzen aangeeft dat er geen toverformules en/of gouden regels in te vinden zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten